Velen van ons zijn door alle maatregelen rond het coronavirus gedwongen thuis te werken. Of misschien liever: zijn gedwongen tot thuiswerken. Is er eigenlijk een verschil tussen thuis werken en thuiswerken? Van Dale Online vermeldt thuiswerken sinds oktober 2014 en vervoegingen die voorheen misschien vreemd in de oren klonken, zijn inmiddels heel normaal.
Van Dale
Dit is de definitie van thuiswerken in Van Dale: “betaald werk verrichten vanuit de eigen woning = van huis uit werken, van thuis uit werken, vanuit huis werken”. In het woordenboek staat geen =-teken, maar een teken met twee golvende lijntjes, wat erop duidt dat de omschrijvingen die erachter staan niet 100% identiek zijn aan de betekenis van thuiswerken. Helaas heeft Taalpraat dat teken niet in het digitale gereedschapskistje.
Betekenisverschil
De eerste vraag is of er een betekenisverschil is tussen thuis werken en thuiswerken. Volgens Van Dale wel. Anders was er van thuiswerken niet een apart lemma van gemaakt. En het klopt natuurlijk ook. Thuiswerken betekent inderdaad ‘betaald werk verrichten vanuit de eigen woning’. Het woord duidt erop dat het om iets structureels gaat, bijvoorbeeld als je freelancer bent. Of wanneer een pandemie je dwingt alle werkzaamheden die je normaal gesproken op kantoor doet, thuis uit te voeren. Als je zegt dat je “thuis gaat werken” gaat het om iets incidenteels. Als je “gaat thuiswerken” is het voor langer dan een paar uur of een paar dagen.
Vervoegingen
In Van Dale staan bij thuiswerken twee vervoegingen vermeld: “werkte thuis, heeft thuisgewerkt”. Maar klopt dat wel? Werkte thuis en thuisgewerkt klinken goed in de oren, maar als thuiswerken echt als eenheid wordt gezien, zou het thuiswerkte en gethuiswerkt moeten zijn. Net als stofzuigde en gestofzuigd. Nu denkt u misschien “thuiswerkte” en “gethuiswerkt”? Dat klinkt raar. Maar je leest het al wel. Een paar voorbeelden van internet:
- Wist jij dat wij al in 1991 thuiswerkten? Toen kon het al!
- Ik vraag me af hoe het zou zijn als ik niet thuiswerkte in pyjama maar op een heus kantoor.
- Het verweer van D. dat hij gekopieerde dossiers naar huis nam en veel thuiswerkte in de weekenden, werd niet geloofd.
- Herbert moest voor zijn werk een week in Nederland zijn en heeft bij ons gelogeerd en vanuit ons huis gethuiswerkt.
- Een maatschappij waar er meer gethuiswerkt wordt, heeft veel voordelen in mobiliteit en doorstroming, vervuiling, kosten, flexibelere werktijden.
Ik thuiswerk
Thuiswerkte(n) en gethuiswerkt beginnen dus al ingeburgerd te raken. Hoe zit het met andere vervoegingen? Nou, die zijn er ook:
- “Sinds ik thuiswerk, sta ik ermee op en ga ik ermee naar bed”, zegt Rolsma. (nos.nl)
- Ben jij ook zo aan het snaaien nu je thuiswerkt? (nporadio1.nl)
- Sinds hij thuiswerkt maakt hij heel lange dagen. (npo3fm.nl)
Kortom, thuiswerken is een betrekkelijk nieuw werkwoord dat al snel tot volle wasdom is gekomen. Heerlijk hoe makkelijk taal zich aanpast aan de dagelijkse praktijk.
Als “thuiswerken” een betrekkelijk nieuw werkwoord is, is de regel dat het zwak en niet scheidbaar is. vgl “stofzuigen / gestofzuigd” en niet “stofgezogen”.
Er is een meer dan subtiel verschil tussen “thuiswerken” en “thuis werken”, waarbij het eerste betekent dat je werk dat je eerst op je werkadres deed nu thuis doet en het tweede dat je je betaalde werk thuis verricht en geen apart werkadres hebt.
De juiste vervoeging van “thuiswerken” is m.i dan ook:
Ik thuiswerk
Ik heb gethuiswerkt.
Net als
ik roerbak
Ik heb geroerbakt
Inderdaad, Egbert. Bedankt voor je reactie.