“Voor 80-plussers met corona is de ic eigenlijk al geen optie meer”. Deze kop stond 29 maart boven een stuk op de website van de Volkskrant. Twee dingen vallen hierbij op, beide eerder opgemerkt in reacties op het Taalpraatblog van twee weken geleden (Coronataal): er staat corona in plaats van het coronavirus en eigenlijk zou het niet corona (het virus) maar COVID-19 (de ziekte) moeten zijn. Voor Taalpraat is de volgende vraag interessant: waar komt die korte vorm vandaan?
Lekker kort
Het gebruik van het lekker korte corona in de kop in de Volkskrant is echt geen uitzondering. In hetzelfde artikel, van arts Susanne van Zoggel, staat bijvoorbeeld ook: “Verschillende mensen in mijn omgeving hebben hier in Brabant al hun beide ouders of familieleden verloren aan corona.” Het is dus niet zo dat een redacteur van de krant uit mogelijk ruimtegebrek besloten heeft om de kop maar wat korter te maken. Je ziet en hoort het echt overal. Een paar voorbeelden:
– Mijn vader heeft wat slechte longen, dus als die corona krijgt zou hij er veel last van krijgen. [nos.nl]
– In het ziekenhuis testen ze hem op corona, maar de scan van zijn longen zei eigenlijk al genoeg. [ad.nl]
– Baby Eibhilin van zeven weken liep corona op: ‘Ze had vooral koorts’. [hartvannederland.nl]
– Ook wereldwijd zet corona een flinke rem op de economische groei. [kvk.nl]
Waarom?
Dat is inderdaad de vraag. Waarom gebruiken zo veel mensen zo snel en zo vaak al een korte vorm? Volgens mij heeft dat alles te maken met taalefficiëntie. Waarom zou je een lang woord gebruiken als je met een kortere variant hetzelfde kunt zeggen? Daarom gebruiken we bijvoorbeeld ook zo graag afkortingen. Op het moment dat je de zekerheid hebt dat luisteraars of lezers weten waar je het over hebt, werkt een korte vorm net zo goed. Wat overigens ook opvalt, is dat bij de korte vorm meteen het lidwoord het wordt weggelaten. Daardoor lijkt corona meteen zowel ‘het coronavirus’ (met lidwoord) als ‘COVID-19’ (zonder lidwoord) te betekenen.
Logisch?
Ja, het gebruik van alleen corona is ook logisch. Kijk nog maar eens naar de lijst met coronasamenstellingen van twee weken geleden (en die lijst is nog lang niet compleet; denk maar eens aan coronahoesten en coronaspuger). Al die woorden beginnen met corona-, waarbij corona minimaal de betekenis ‘coronavirus’ of ‘COVID-19’ heeft. In samenstellingen werkt dat blijkbaar prima. Waarom zou je corona dan ook niet los in die betekenissen kunnen gebruiken?
Virus, ziekte of bier?
Niemand die bovenstaande voorbeeldzinnen leest, zal denken: “Gaat het hier nu om het virus, de ziekte of het bier?” Het gaat in die zin niet om het woord corona maar om de ‘betekenis’. Het coronavirus en COVID-19 beheersen het wereldnieuws en je moet de afgelopen maanden onder een steen hebben geleefd als je niet weet waar het over gaat. Omdat je als taalgebruiker ervan uit kunt gaan dat elke lezer of luisteraar begrijpt wat je met corona bedoelt, kunt je het best kort houden.
En dan te bedenken dat ‘het coronavirus’ een onnauwkeurig ingekorte vorm (geen afkorting) van ‘severe acute respiratory syndrome[-related] coronavirus 2 (SARS-CoV-2)’ is … Er bestaan nog andere SARS-virussen en wel ruim dertig coronavirussen. Het woord ‘COVID-virus’ bevat ‘virus’ tweemaal, net als ‘HIV-virus’, dat men in Duitsland veelal wijselijk met ‘HI-Virus’ aanduidt.