Taal kan je soms behoorlijk verrassen. Kijk maar eens naar de drie woorden in de titel. Valt u iets op?
Blijken, lijken, schijnen
U kent het rijtje vast nog wel van uw tijd op de middelbare school: blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. U hebt ze waarschijnlijk geleerd als koppelwerkwoorden, maar het zijn ook zogeheten hulpwerkwoorden van modaliteit. Wist u dat? Ik niet. Wel kan ik me (vaag) herinneren dat mijn leraren Nederlands me steeds duidelijk probeerden te maken dat er een betekenisverschil was tussen blijken, lijken en schijnen. Blijkbaar had ik er destijds moeite mee.
Betekenisverschil
Vermoedelijk had ik vroeger ook moeite met het onderscheid tussen blijkbaar en schijnbaar. Ze hebben in feite een tegenovergestelde betekenis: blijkbaar betekent ‘kennelijk’ (= dus wel) en schijnbaar ‘niet werkelijk’ (= dus niet). Maar afgelopen week vroeg ik me plotseling af waarom lijkbaar niet bestaat? Het achtervoegsel –baar is heel productief in het Nederlands: je pakt de basisvorm van een werkwoord (blijk, schijn, aai, laak), je plakt er –baar achter en klaar is Kees. Als blijken, lijken en schijnen een mooi trio vormt, waarom hebben we in het Nederlands naast blijkbaar en schijnbaar dan niet een bijvoeglijk naamwoord lijkbaar? Heeft het iets te maken met de betekenis en het gebruik van lijken en schijnen?
Lijken en schijnen
Lijken betekent hetzelfde als schijnen. De Dikke Van Dale geeft ‘schijnen’ zelfs als definitie van lijken. Maar er is een verschil en dat zit ‘m in het gebruik van beide woorden. Vergelijk de volgende zinnetjes maar eens:
1a Het lijkt te lukken.
1b Het schijnt te lukken.
2a Dat lijkt maar zo.
2b Dat schijnt maar zo.
3a Zij lijkt me heel aardig.
3b Zij schijnt me heel aardig.
Volgens mij is er een perspectiefverschil tussen 1a en 1b (hier zijn lijkt en schijnt trouwens hulpwerkwoorden van modaliteit): bij 1a is de spreker voor mijn gevoel zelf getuige van wat er gebeurt of krijgt hij of zij een bepaalde vorm van bewijs aangeleverd; bij 1b is het meer een kwestie van horen zeggen. De situatie in zin 2b en 3b is weer anders: die twee zinnen klinken simpelweg heel onnatuurlijk. De betekenis van lijken en schijnen is weliswaar min of meer hetzelfde, maar de twee woorden gedragen zich deels anders.
Terug naar de titel
Wat was uw gedachte toen u de titel van dit stukje las? Fronste u uw wenkbrauwen toen u lijkbaar zag? Ik vind het een vreemd woord, maar … het bestaat wel. Niet als bijvoeglijk naamwoord, maar als zelfstandig naamwoord: het is een ‘draagbaar voor een lijk’. Is het bestaan van een zelfstandig naamwoord dan misschien de reden dat lijkbaar niet als bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt? Ik denk het niet. We hebben immers bijvoorbeeld ook draagbaar, dat als bijvoeglijk naamwoord én als zelfstandig naamwoord bestaat. De enige reden die ik kan bedenken voor het ontbreken van lijkbaar als bijvoeglijk naamwoord is dat we schijnbaar al hebben en er geen gebruiksverschil met lijkbaar gemaakt zou kunnen worden. Taalgebruikers hebben geen behoefte aan doublures en daarom hebben we lijkbaar niet nodig. En zo zie je maar weer: taal is een geweldig efficiënt mechanisme.
Mooie redeneringen Marcel!
Dank je, Jan. Ik heb het stukje met heel veel plezier geschreven.
Inderdaad heel verhelderend. Maar speelt het zelfstandig naamwoord “lijkbaar” misschien nog een dwarse, verwarrende rol in het geheel?
Bedankt voor je reactie, Louis. Ik vermoed dat het zelfstandig naamwoord ‘lijkbaar’ geen invloed heeft op de afwezigheid van het bijvoeglijk naamwoord. Zoals ik schrijf, kan ‘draagbaar’ ook gewoon als bijvoeglijk naamwoord en als zelfstandig naamwoord worden gebruikt. En zijn veel woorden die als twee of meer woordsoorten in gebruik zijn. Maar ik moet wel toegeven dat ‘lijkbaar’ niet direct gezellige associaties oproept.
Bij het lezen van de titel was mijn indruk in eerste instantie dat er in “lijkbaar” een tikfout stond! En vond dat vreemd komend van iemand die zich zo uitgebreid met taal bezighoudt.
Leuk dat ik je nieuwsgierig heb gemaakt, Ingrid. Bedankt voor je reactie.
Ik zal de vluchtelingen die ik taalles geef eens vragen of zij de woorden blijken, lijken en schijnen al kennen. En dan aan mij de lastige taak om het verschil uit te leggen. Deze uitleg kan daar in elk geval bij van pas komen.