Nummer 100

nummer 100Echt waar. Dit is de honderdste blogpost op Taalpraat. En dat in minder dan twee jaar. Niet gek, hè? Daar moet op gedronken worden. Niet te veel uiteraard. We moeten onze plaats kennen. Of onze plek.

Plaats of plek?
De verplekking van het Nederlands is al jaren gaande. Er is ook al veel over gezegd. Toch wil Taalpraat ook een duit in het zakje doen. Voor het geval u de discussies hebt gemist.

Plek
Zo maar twee voorbeelden van het dominante gebruik van plek, dat plaats in veel situaties heeft verdrongen:

  • De Taalunie geeft iedere zomer 250 jongeren de kans om een beetje verliefd te worden op het Nederlands en de plekken waar het gesproken wordt. (Taaluniebericht, juli 2014)
  • Openbaar vervoer: Ook in de trein zitplek voor minder validen (Kop in Metro, 28 oktober 2014

Je kunt het mooi of lelijk vinden, maar plek heeft plaats grotendeels verdrongen. Niets aan te doen.

Een eigen plek
Maar het Nederlands is veerkrachtig en taalgebruikers hebben – misschien zonder dat ze het zelf beseffen – plaats een heel eigen plek in de taal gegeven. Kijk maar eens naar de volgende woordparen:

begraafplaats – begraafplek
parkeerplaats – parkeerplek
wasplaats – wasplek
werkplaats – werkplek

Vaak zijn plaats en plek uitwisselbaar en plek lijkt het dan te winnen. Maar aan de paren hierboven zie je dat er een mooi betekenisonderscheid bestaat dat niet zo maar zal verdwijnen. In deze samengestelde woorden duidt plek op een kleinere, individuele locatie of ruimte en plaats op een groter geheel. Dat onderscheid is functioneel. Daar houden taalgebruikers van.

Niet elke plaats is dus een plek. En niet elke plek een plaats.

2 reacties op Nummer 100

  1. Louis zegt

    De 100ste creëert zo een functionele ruimte om plek zijn juiste plaats te geven.
    Gefeliciteerd, Marcel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *